Zijn magnum opus is ongetwijfeld Het Oostindisch kampsyndroom uit 1992, een boek met lange autobiografische bespiegelingen, vooral over zijn jeugd op Sumatra. Kousbroek had bijna de hele Tweede Wereldoorlog in een jappenkamp doorgebracht. In het boek schreef hij dat hij het jappenkamp als een "vakantiekamp" had ervaren, vooral in vergelijking met het internaat waar hij daarvoor op school zat. Tevens vond hij de voorstelling van vele overlevenden systematisch overdreven en soms zelfs ietwat racistisch. Zo trok hij onder andere van leer tegen de manier waarop Jeroen Brouwers in diens autobiografische roman Bezonken Rood de jappenkampen had geportretteerd. Brouwers was immers van mening dat deze even afschuwelijk waren geweest als de Duitse kampen. Met zijn uitlatingen haalde Kousbroek zich de woede van Brouwers en vele andere overlevenden van de jappenkampen op de hals.
Het zou ongetwijfeld gepaster zijn om Rudy Kousbroek hier te eren met een essay dan met een gedicht vooral omwille van de eerlijke bedenkingen van hemzelf (en van mij) bij zijn poëtisch talent, maar om praktische redenen zal dat niet lukken. In 2003 publiceerde hij toch nog eens een bundel waaruit wij het volgende gedicht plukken.
OUDE SCHADUWEN
Ik heb nog een collectie heel oude schaduwen,
Sommige half vergaan en kwetsbaar,
Een paar nog uit de 18e eeuw.
Kinderschaduwen uit Antwerpen,
De schaduw van een rode lelie,
Een meeuwenschaduw uit Den Helder.
En uit de tijd van Koningin Emma,
Gerafeld maar nog goed herkenbaar,
Schaduwen van grijze dames.
De schaduw van een boom in Frankrijk,
Een vleermuisschaduw uit Zuid-Limburg,
Een grote vliegtuigschaduw uit de oorlog.
Vergeten schaduwen in een lade,
Voel maar, koel als tafelzijde,
Sommige zo fijn als spinrag.
Je moet ze weer netjes opvouwen,
Zorgen dat ze niet scheuren,
En ze beschermen tegen het licht.
(uit Rudy Kousbroek, Dierentalen en andere gedichten, 2003)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten