Zeeman stond bekend omwille van de genadeloze manier waarop hij de door hem gerecenseerde boeken met zijn vlijmscherpe pen vaak de grond in boorde. Van 1995 tot 2002 presenteerde hij op de VPRO het boekenprogramma Zeeman met boeken waarin hijzelf samen met enkele andere auteurs en recensenten pas verschenen boeken besprak. Ook hier was de kritiek vaak enorm hard en werden bepaalde boeken en auteurs geregeld neergesabeld. De vaak nogal pretentieuze conversaties en intellectuele hoogdravendheid in dit programma waren een bron van ergernis voor heel wat kijkers en auteurs, onder andere voor de bekende schrijver Joost Zwagerman, die er eufemistisch gezegd niet bepaald een fan van was en zelf een jarenlange vete had met Zeeman. Dit lag voor een groot stuk aan het karakter van Zeeman, die bekend stond als rancuneus en bijzonder arrogant (zoals zelfs zijn vrienden toegeven). In de jaren na het programma verhuisde hij naar Rome omdat hij het met Nederland wel gezien had. Hij was er correspondent voor De Volkskrant.
Michael Zeeman zal waarschijnlijk vooral herinnerd worden omwille van zijn giganteske leesdrift en zijn verzamelwoede op boekengebied. Zijn goede vriend professor Willem Otterspeer noemde hem "de allergrootste lezer die Nederland in de 20ste eeuw heeft gekend". Hij bezat een persoonlijke bibliotheek van maar liefst 40.000 boeken.
De criticus in deze man kan u aan het werk zien in dit YouTube-filmpje met een fragment uit Zeeman met boeken.
En, alhoewel hij een soort parlando-poëzie schrijft waar ik persoonlijk niet bepaald storm voor loop, kunnen we Michael Zeeman natuurlijk het beste eren door hier één van zijn gedichten te plaatsen:
HALVERWEGE, DE DOOD
Er verstreek geen week of wij spraken
de doodstille nacht aan, vonden blindelings
code en toon. Ik sprak over lezen en leven,
ik hoorde van het verre voortbestaan -
’t was avond, ’t was laat, een zacht zoemen
opende verten, kamers die ik kende, een stoel
waarin ik zat, een glas waaruit ik dronk,
al in geen honderd jaar is afstand een bezwaar.
Mijn lieve kalme vriend, wie heeft dat ene wel
heel onbenullige adertje in jouw nog lang niet grijze kop
kapot geprikt, die dunne wand gescheurd en al dat
doodgemoedereerde bloed door jouw hersens
heen gejaagd, je liefde en je kalmte verzopen
tot een hopeloze black pudding, die had ik niet besteld?
Een man stierf op een donderdag in mei,
rond middernacht. Zijn lijk lag onderaan
de trap en lag daar al toen ik die nacht
mijn laptop afsloot en mijn glas vol schonk.
Het duurde maanden. Omstreeks dat trouwe uur
klonk in zijn lege almaar kouder wordend huis
dat vriendelijke en uitnodigende, nieuwsgierig makende -
want geen zee en geen hemel, geen dalen nabij.
Ik wil een toestel in zijn graf, dat bel ik dan,
zodat, al kan hij niet meer spreken, hij weet
dat ik hem spreken moet. De wormen die hem slopen
een maal per dag aan het schrikken maken kan.
(uit Michael Zeeman, cyclus Halverwege, de liefde; halverwege, de dood, oorspronkelijk verschenen in Optima : cahier voor literatuur en boekwezen, jaargang 2001)